Johan De Caluwe: “In Vlaanderen een grapje maken in de standaardtaal? Vergeet het!”

Waarom eigenlijk twee versies van de ‘Atlas van de Nederlandse taal’?
De verschillen zijn best opvallend. Zo merk je al in de inhoudstabel dat titels van bepaalde hoofdstukken anders worden geformuleerd, zelfs als de inhoud gelijklopend is. Vanwaar die nuances?
“Dat hing af van wie de tekst bewerkte. We gingen grotendeels met min of meer dezelfde stof aan de slag. Meestal was het de Vlaamse auteur die de eerste teksten schreef en dan zette de Nederlandse collega die naar zijn hand. Die hield rekening met de gevoelswaarde van bepaalde woorden, die in Nederland en België soms anders ligt. Als onze Nederlandse collega’s zegden: ‘Nou, dat vinden wij niet zo’n leuke titel’, dan maakten wij daar geen punt van. We vinden die verschillende opvattingen juist prettig, omdat je dan merkt: wat wij bedoelen, komt niet altijd zo over bij de andere taalgroep.”
Wat vindt u zelf het grootste verschil qua stijl en taalgebruik? Schrijven Vlamingen en Nederlanders globaal gezien anders?
“In ons geval hangt dat meer af van het karakter van de individuele auteurs. Sommige Vlaamse collega’s stoppen graag grapjes in de teksten, maar het Nederlandse team schrapte er een aantal. Soms ook omdat ze dachten dat het Nederlandse publiek de woordspeling niet zou snappen. Ik hoorde wel al van lezers dat ze de Nederlandse versie wat droger vinden dan de Vlaamse. Maar ik durf geen uitspraken te doen over algemene verschillen qua stijl en woordgebruik.”
In de Nederlandse editie schrijven jullie: Nederlands is in Nederland ‘de onmiskenbare taal van de natie’, terwijl in Vlaanderen Nederlands eeuwenlang in de schaduw van het Frans stond. Hoe merk je dat?
“De doorsnee-Vlaming koestert nog altijd wat wantrouwen tegenover woorden die er Frans uitzien. Daardoor heeft hij de neiging om aan hypercorrectie te doen. Bijvoorbeeld door ‘punaise’ te vervangen door ‘duimspijker’. De Nederlanders hebben daarover een onbevangener houding. Zij gebruiken zonder probleem een woord als ‘portee’ in plaats van draagwijdte.”
“Toch is het grootste verschil de angst voor verengelsing. Nederlanders liggen daar niet van wakker en zetten daarin snellere stappen – bijvoorbeeld in het hoger onderwijs, maar ook in commerciële communicatie. Je merkt dat aan het gemak waarmee Nederlanders overschakelen op het Engels, of Engelse woorden gebruiken. Vlamingen hebben nog meer het gevoel van: zeg, we hebben zo lang voor dat Nederlands moeten vechten tegen het Frans, nu gaan we het ook niet prijsgeven aan het Engels. De Universiteit Gent is bijvoorbeeld pas in 1930 vernederlandst. Ze biedt dus nog niet eens 100 jaar Nederlandstalig onderwijs aan. Daarom beslissen in België parlementaire commissies welk percentage van onze bachelor- en masteropleidingen in het Engels mag worden onderwezen. In Nederland is dat geen … issue.”
Hoe komt het dat Nederlanders Franse woorden als ‘jus d’orange’ gebruiken? De Franse invloed was er toch veel minder groot?
“Vlamingen plooiden onder de dagelijkse beïnvloeding door het Frans. Zij die naar Brussel pendelen, voelen die concurrentie van het Frans trouwens nog altijd. Toch heb je in Nederland net zo goed de Franse invloed gehad, vooral op de burgerij. Zeker in de negentiende eeuw drukten de hogere kringen er zich vaak in het Frans uit.”
Met ‘jus d’orange’ toonde je aan dat je tot de hogere klasse behoorde.
“Frans was trouwens de cultuurtaal in heel Europa. Het stond dus goed om niet zomaar ‘fruitsap’ te drinken, maar wel ‘jus d’orange’. Dan toonde je dat je tot de hogere klasse behoorde. Al zal in een Rotterdamse kroeg heus niemand jus d’orange besteld hebben. Toch raakte dat soort woorden uiteindelijk wel algemeen verspreid.”
En in Vlaanderen werden die woorden geweerd toen de taalgrens officieel werd vastgelegd, begin jaren zestig?
“Inderdaad. Er werd geredeneerd: als we dit woord nu ook nog uit het Frans overnemen, schiet er van ons Nederlands niets meer over. Het gevolg? Twijfel. Laat Vlamingen een brief schrijven en ze durven plots alledaagse woorden als paraplu of portemonnee niet meer te gebruiken. Dan duiken gemakkelijk die zogezegde vernederlandsingen als regenscherm en geldbeugel op.”
U had het over de verengelsing in Nederland. Het valt me op dat er in de Nederlandse editie van de ‘Atlas’ een hoofdstuk staat over chat- en sms-taal, maar niet in de Vlaamse versie. Is dat bewust?
“Neen, het is als compensatie voor het uitgebreidere stuk over tussentaal in de Vlaamse versie. We hadden dat hoofdstuk over sms- en chattaal evengoed in de Vlaamse editie kunnen zetten. Voor een eventuele herwerking gaan we dat herbekijken, ook voor de andere thema’s die nu niet gemeenschappelijk zijn.”
In de Vlaamse editie staan inderdaad twee hoofdstukken over tussentaal, in de Nederlandse dan weer een hoofdstuk over Poldernederlands. Zijn die twee fenomenen vergelijkbaar?
“Tussentaal is iets typisch Vlaams. Het Poldernederlands verschilt alleen in uitspraak licht van het Standaardnederlands. Een modale Vlaming zal niet horen wie Poldernederlands spreekt en wie de zogezegde standaardtaal. In Vlaanderen is de afstand van tussentaal tot standaardtaal wel heel groot. Zo gebruiken wij de gij-vorm en zeggen we ‘ne schonen dag’ in plaats van ‘een mooie dag’. Ook opvallend is het dubbele gebruik van het woordje ‘dat’. Als in ‘ik weet niet waarom dat hij dat gedaan heeft’.”
Standaardtaal onder Vlaamse vrienden geeft je al snel een verwaand of ambitieus imago.
“Vlamingen blijven in de dagelijkse omgang op hun hoede voor de standaardtaal. Voorbeelden? Als je onder vrienden standaardtaal zou spreken, zou je al snel het imago krijgen verwaand of ambitieus te zijn. Ik denk nu aan mijn studenten: zij zitten nota bene in een talenrichting, maar ook voor hen is tussentaal de algemene omgangstaal. Net zoals dat op bijvoorbeeld recepties het geval is. Het is een interessant fenomeen, omdat de Vlaming die taal ook gebruikt om toch zijn achtergrond te laten doorschemeren. Je hoort aan iemands tussentaal overduidelijk of hij West-Vlaamse of Brabantse roots heeft. Terwijl hij voor iedere ander Vlaming verstaanbaar blijft. Het is ook de taal die je op tv hoort: in soaps, bij Jeroen Meus, … Het is zo Vlaams en zo herkenbaar dat we er extra aandacht aan hebben besteed.”
Hoe gaat dat dan in Nederland? Spreken zij Standaardnederlands op een receptie?
“Nederlanders hebben een ‘informele standaardtaal’ omdat het Nederlands al eeuwenlang hun taal is. Dat hoor je als je in Nederland naar een receptie gaat, of dat nu in een klein dorp is of aan de universiteit. Er wordt een soort los, informeel Nederlands gesproken. Op wat lichte klankafwijkingen en woordjes na staat dat heel dicht bij de standaardtaal. In Vlaanderen bestaat dat niet. Probeer daar maar eens een grapje te maken in de standaardtaal. Lukt niet: Vlamingen schakelen meteen over op tussentaal.”
Denkt u dat het Vlaams en het Nederlands uit elkaar drijven?
“We doen al ons eigen ding, maar er blijft eenheid in de verscheidenheid. Onze zinsbouw is soms een beetje anders, onze uitspraak is opvallend anders, maar het blijven varianten van het Nederlands. Ook qua woordenschat: het gaat om een paar duizend woorden die we anders of niet gebruiken. Ik maak me geen zorgen over het uit elkaar drijven. Ik vind het wel fijn dat er na al die jaren eindelijk erkend wordt dat er een Belgisch-Nederlands en een Nederlands-Nederlands bestaat. Zo ontdekken we van elkaar hoe we dingen anders zeggen. Al is er natuurlijk een verschil tussen schrijf- en spreektaal.”
Hoezo?
“De divergentie – het uit elkaar groeien – gaat een stuk sneller in de spreektaal dan in de schrijftaal. Volgens onderzoek is dat trouwens vooral aan de Nederlanders toe te schrijven. Zij voerden de voorbije decennia allerlei veranderingen in de uitspraak door – Vlamingen niet. Daardoor staan Vlamingen en Nederlanders in hun spreektaal nu verder van elkaar af dan pakweg vijftig jaar geleden.”
Hoe komt dat?
“Dat zijn sociologische processen. Neem nu de Gooise ‘r’ (spreek uit als een Amerikaanse ‘r’, CF): dat is een typisch Hollands verschijnsel dat Vlamingen absoluut niet overnemen. Maar in Nederland heeft het zo veel prestige dat miljoenen mensen die ‘r’ gebruiken. Daardoor komt de Vlaamse rollende ‘r’ nog verder af te staan van de Nederlandse variant.”
Zijn Vlamingen conservatiever omdat ze zich willen lostrekken van die Franse invloed, zoals u eerder al aanhaalde?
“Zij zijn zeker conservatiever voor de uitspraak. Waarom? Omdat zij de standaardtaal, als ze die spreken, meestal in een formele context gebruiken. En dan hou je je aan de dingen zoals ze geschreven staan. Terwijl de Nederlanders … die tateren erop los (lacht). Ze letten minder op wat er staat. Vlamingen hebben toch iets meer gevoel voor autoriteit. Dat komt doordat ze zich lange tijd niet de meester van hun taal hebben gevoeld.”
Vlamingen voelden zich geen meester van hun taal.
Is dat ook een sociocultureel verschil? De Nederlanders hebben tenslotte de reputatie iets directer in de omgang te zijn?
“Dat zou ik niet durven te zeggen. En er is de laatste jaren ook al veel veranderd. Dat merk je aan de assertiviteit waarmee de Vlamingen nu tussentaal gebruiken – op tv en onder elkaar. Die tussentaal werd een soort symbool voor het nieuwe Vlaamse zelfbewustzijn – een groot verschil met vroeger. Want in de jaren zestig en zeventig werd ook tussentaal gesproken, maar men beschouwde dat toen als onvolkomen Nederlands. Alsof iemand de standaardtaal probeerde te spreken, maar die nog niet volledig onder de knie had. Die perceptie is voorbij. Dat merk je heel erg bij de jongere generatie. Niemand zal zeggen: ‘Ga jij vanavond mee naar de Gentse Feesten?’ Nee, dat wordt: ‘Gade gij mee?’ Er is geen drang om dat nog te ‘corrigeren’.”
Zijn we met een inhaalbeweging bezig ten opzichte van de Nederlanders?
“Zeker. Ook wat de woordenschat betreft. Zo tekent het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden op hoeveel nieuwe woorden er bijkomen. Vroeger leverde Nederland zowat 90 procent. Nu maken Vlamingen evengoed probleemloos nieuwe woorden. Sommigen vragen zich misschien nog af ‘of dat wel mag’, maar de nieuwe generatie heeft daar lak aan. Zij gebruikt die woorden gewoon.”
U doceert zelf Nederlandse taalkunde aan de Universiteit Gent – vast ook aan studenten uit Nederland. Wat valt u op aan hun taalgebruik?
“Er zijn twee dingen die me opvallen. Het eerste is hun uitspraak van het Nederlands – het verschil met de Vlaming is enorm. Bij een mondeling examen moet ik er toch zowat een minuut aan wennen. Zeker als er voordien tien Vlamingen aan de beurt waren. Plots zit daar dan iemand voor je die de zaken heel anders uitspreekt, met een ander intonatiepatroon. Dat zorgt vaak voor wat verwarring, ook bij de studenten.”
Men stapt af van het idee dat als een Vlaming een tekst schrijft, er zeker dertig fouten in staan.
“Iets anders, waarover Nederlanders dan weer verrast zijn, is dat bij de Vlaming nog het idee leeft dat er ‘goed’ en ‘fout’ Nederlands is. Dat is iets wat we meenamen uit de voorbije decennia: dingen die in Vlaanderen werden gezegd en in Nederland niet, moesten worden aangepast. Maar dat kentert. Men stapt af van het idee dat als een Vlaming een tekst schrijft, er zeker dertig fouten instaan. Die ‘rodebalpenattitude’ is stilaan verdwenen.”
Dus we begrijpen elkaar beter?
“Dat hangt af van de communicatievorm. In de literatuur zie je dat het tij al compleet is gekeerd. Vroeger lieten Vlaamse auteurs hun kopij nalezen door Nederlandse correctoren, om er de Vlaamse uitdrukkingen uit te halen. Dat is voorbij. Het is zelfs zo dat Vlaamse auteurs nu meer en meer koketteren met hun typisch Vlaamse taalgebruik. Nederlanders scheppen daarin plezier.”
Vlaamse auteurs koketteren nu meer en meer met hun typisch Vlaamse taalgebruik.
“Maar zodra je in het commerciële circuit zit, zoals jullie met Schrijf.be, is het dikwijls afwegen: kan dit woord of deze zinswending wel in Nederland? Of roept dat geen andere associaties op? Is de constructie niet te Vlaams? Dan moet je echt opletten. Dat jullie dus teksten vervlaamsen of verhollandsen, daar kan ik heel goed inkomen.”
Hebt u tijdens uw research ontdekkingen gedaan over de gelijkenissen of verschillen tussen de twee landen die u echt zijn bijgebleven?
“Onze socioculturele referentiekaders verschillen enorm. Dat is echt heel opvallend. We hebben onze eigen radio- en tv-kanalen, mediafiguren, literatuur, komieken, ... Dat kleurt heel erg de manier waarop we over Vlaanderen en Nederland en het taalgebruik schrijven. Vlamingen kunnen als referentie probleemloos verwijzen naar Eddy Wally, Martine Tanghe of Astrid Bryan. Omdat die figuren in het Vlaamse collectieve geheugen zitten. Maar in Nederland kennen ze die niet: daar hebben ze een totaal andere set van relevante landgenoten. Het is wel prettig om in je boek met die twee kaders te kunnen spelen. En het is dus zeker zinvol geweest om twee atlassen uit te brengen.”